Er zijn niet veel geleerden die het idee van evolutie opgeven, maar sommigen veranderen de theorie in belangrijke mate. In 1952 zei Richard B. Goldschmidt dat een reptiel eens een ei legde en dat de eerste vogel uit dat reptielenei kroop.
Hij noemde deze plotselinge nieuwe vormen hoopgevende monsters" (door toeval verkeerd ontwikkelde dieren). Velen lachten Goldschmidt om dat gezegde uit. Maar tegenwoordig suggereren sommige paleontologen, voorgegaan door S.J. Gould en Niles Eldredge de terugkeer van dehoopgevende gedrochten".
Gould en Eldredge beweren dat fossielen, net zoals levende vormen, slechts licht variëren om het gemiddelde of evenwicht" van iedere soort. Maar zeggen zij, de verschijning van een hoopgevend monster" kan dit evenwicht verstoren of verbreken. Volgens dit nieuwe begrip van "onderbroken evenwicht" verwacht men geen tussenvormen bij de fossielen. De nieuwe vormen verschenen plotseling, in grote stappen. Andere wetenschapsmensen wijzen er echter op dat nooit hoopgevende monsters zijn waargenomen; bovendien konden ze vermoedelijk nooit een partnervinden.